Bundesgesetzblatt  Bundesgesetzblatt Teil II  1960  Nr. 30 vom 23.06.1960  - Seite 1781 bis 1798 - Gesetz zum Abkommen vom 16. Juni 1959 zwischen der Bundesrepublik Deutschland und dem Königreich der Niederlande zur Vermeidung der Doppelbesteuerung auf dem Gebiete der Steuern vom Einkommen und vom Vermögen sowie verschiedener sonstiger Steuern und zur Regelung anderer Fragen auf steuerlichem Gebiete

Bundesgesetzblatt . Teil II 1960 Tag 10. 6. 60 17.81 Ausgegeben zu Bonn am 23. JunJ 1960 . ..r . .-· . :. Nr.30 Seite 10. 6. 60 10. 6. 60 15. 6. 60 Inhalt:Gesetz zum Abkommen vom 16. Juni 1959 zwisdten der Bundesrepublik Deutschland und dem Königreim der Niederlande zur Vermeldung der Doppelbesteuerung auf dem Gebiete der Steuern vom Einkommen und vom Vermögen sowie versmiedeuer sonstiger Steuern und zur Regelung anderer Fragen auf steuerlldlem Gebiete · · . . . · · · · · · . · · . · . · . . . ·· . . . . . . . Gesetz zum Abkommen vom 7. August 1958 zwisdlen der Bundesrepublik Deutsc:hlaDd und der Islamismen Republik Pakistan zur Vermeidung der Doppelbesteuerung und zur Verhinderung der Steuerverkilrzung bei den Steuern vom Einkommen ·. : .· : ··.. ·....· -.. : ..·.. _ Gesetz zum Abkommen vom 11. Äprll 1959 zwlsdlen der Bundesrepublik Deutsdlland und dem Königreim Sdlweden zur Vermeidung der Doppelbesteuerung auf dem Gebiete der Steuern vom Einkommen und vom Vermögen sowie versdlledener andere!' Steuern . . . . . . . .. . Gesetz zum Abkommen vom 18. März 1959 zwisdlen der Regierung der Bundesrepublik Deutschland und der Regierung von Indien zur Vermeldung der ~oppelbesteuerung des Einkommens . . . . . . . . . . · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · ··. · · · · ·· ::· · · · · · ··· · · · · · · · · · · · · · · ! ·· · · · · ·~ 1781 1799 1814 1828 Gesetz zum Abkommen voni 16~ Jun11959 _ zwischen der Bundesrepubllk Deutschland und dem Königreim der Niederlande· zur Vermeidung der Doppelbesteuerung auf dem Gebiete der Steuern vom Einkommen und vom Vermögen sowie versdrledener sonstiger Steuern und zur Regelung anderer Fragen auf steuerli<:ftem Gebiete Vom 10. Junl1960 Der Bundestag bat mit Zustimmung des Bundesrates das folgende Gesetz besdJ)ossen: . _.,.... ...~ · Artikel 1 . Dem ·in Den· Haag am 16. JUni 1959 .unterzeichneten Abkommen zwischen der Bundesrepublik Deutschland und dem . Königreich der Niederlande zur Vermeidung der Doppelbesteuerung auf dem Gebiete der Steuern vom Einkommen und vom Vermögen sowie verschiedener sonstiger Steuern und zur Regelung anderer Fragen auf steuerlichem Gebiete, einschließlich des Zusatzprotokolls zU diesem Abkommen, wird zugestimmt. Das Abkommen und das zitsatzprotokoll werden nachstehend veröffentlicht. Artikel 2 - Dieses Gesetz gilt auch im Land Berlin, sofern das Land Berlin die Anwendung dieses Gesetzes feststellt. · · · · · ,; ._ .. . ---~ ' ' Ariik~-r J'<-- J Dieses Gese\z tritt am Tage nach seiner Verkündung in Kraft. · · (1) (2) Der ·Tag,· an dem ·das Abkommen, einsdili~ lidl des Zusatzprotokolls zu diesem Abkommen. nach Artikel 29 Abs~ 2 des _Abkommens in Kraft tritt. ist !m Bu~desgesetzblatt bekarintzugeben. --· · Das vorstehende Gesetz wird biermit verkündet. Bonn, den 10. Ju~i 1960 . Der Bundespräsident Lübke ·Für den Bundeskanzler· Der Bundesminister für Familien- und Jugendfragen Dr. Wuermeling Der Bundesminister der Finanzen Etzel Der Bundesminister des Auswärtigen von Brentano Z 1998 A 1782 Bundesgesetzblatt, Jahrgang 1960, Teil II Abkommen zwischen der Bundesrepublik Deutschland und dem Königreich der Niederlande zur Vermeidung der Doppelbesteuerung auf dem Gebiete der Steuern vom Einkommen und vom Vermögen sowie verschiedener sonstiger Steuern und zur Regelung anderer Fragen auf steuerlichem Gebiete Overeenkomst tussen de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen alsmede van verscheidene andere belastingen en tot het regelen van andere aangelegenheden op belastinggebied DIE BUNDESREPUBUK· DEUTSCHLAND und DAS KONIGREICH DER NIEDERLANDE SIND, VON DEM WUNSCHE GELEITET. auf dem Gebiete der Steuern vom Einkommen und vom Vermögen sowie verschiedener sonstiger Steuern die Doppelbesteuerung zu vermeiden und andere Fragen auf steuerlichem Gebiete zu regeln, übereingekommen, das nachstehende Abkommen abzuschließen. Zu diesem Zweck haben zu Bevollmächtigten ernannt: . <:"'·.· DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND en HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN, DE WENS KOESTERENDE, op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen alsmede van verscheidene andere belastingen dubbele belasting te vermijden en andere aangelegenheden op belastinggebied te regelen, zijn overeengekomen, de navolgende Overeenkomst te sluiten. Te dien einde hebben tot gevolmadltigden benoemd: Oe President van de Bondsrepubliek Duitsland: Dr. J. Löns, Buitengewoon en Gevolmachtigd Ambassadeur te 's-Gravenhage, Hare Majest~'de Der Präsident der Bunde!>republik Deutsdlland: Dr. J. Löns, Außerordentlicher und Bevollmächtigter Botschafter in Den Haag, Ihre Majestät die Königin der Niederlande: Dr. J. M. A. H. Luns, Minister der Auswärtigen Angelegenheiten, die nach Austausch ihrer in guter und gehöriger Form befundenen Vollmachten fol~endes vereinbart haben: Koningin der Nederlanden: Mr.'J. M. A. H. Luns, Minister van Buitenlandse Zaken, die ·na uitwisseling van bun volmachten, welke in goede en behoorlijke vorm werden bevonden, als volgt zijn overeengekomen: Artikel 1 (1) Deze Overeenkomst ls van toepassing op belastingen, die volgens de wetgeving van elk van beide Staten rechtstreeks van het in.komen of van het vermogen of naar verscbeidene andere grondslagen ten beboeve van de Staten, de .Länder·. de provincien, de gemeenten of gemeentelijke verbanden, (ook in de vorm van opcenten) worden geheven. (2) Belas.tingen in de zin van deze Overeenkomst zijn: 1. in de Bondsrepubliek Duitsland: a) de Einkommensteuer (inkomstenbelasting) (met inbegrip van de Lohnsteuer (loonbelasting), de Kapitalertragsteuer (belasting op kapitaalopbrengsten) en de Aufsichtsratsteuer (commissarissenbelasting)); b) de Körperschaftsteuer (vennootschapsbe-· lasting) 1 c) de Abgabe Notopfer Berlin (heffing .Notopfer Berlin ·1; d) de Vermögensteuer (vermogensbelasting); e) de Gewerbesteuer (ondernemingsbelasting}; f) de Grundsteuer (grondbelasting}; 4 Artikel 1 (1) Dieses Abkommen gilt für Steuern, die nach der Gesetzgebung jedes der beiden Vertragstaaten unmittelbar vom Einkommen oder vom Vermögen oder nach verschiedenen anderen Bemessungsgrundlagen für die Vertragstaaten, die Länder, die Provinzen, die Gemeinden oder Gemeindeverbände (auch in Form von Zuschlägen) erhoben werden. (2) Steuern im Sinne dieses Abkommens sind: 1. in der Bundesrepublik Deutschland: a) die Einkommensteuer (einschließlich der Lohnsteuer, der Kapitalertragsteuer und der Aufsichtsratsteuer), b) die Körperschaftsteuer, c) die Abgabe Notopfer Berlin, d) die Vermögensteuer, e) die Gewerbesteuer, f) die Grundsteuer; Nr. 30 2. im Königreich der Niederlande: Tag der Ausgabe: Bonn, den 23. Juni 1960 2. in het Koninkrijk der Nederlanden: a) de inkomstenbelasting; b) de loonbelasting; c) de vennootschapsbelasting; d) de dividendbelasting; e) de commissarissenbelasting; f) de vermogensbelasting; g) de grondbelasting; h) gemeentelijke baatbelastingen; 1783 a) die inkomstenbelasting (die Einkommensteuer), b) de loonbelasting (die Lohnsteuer), c) de vennootschapsbelasting (die Körperschaft· steuer}, d) de dividendbelasting (die Dividendensteuer), e) de commissarissenbelasting (die Aufsichtsratsteuer), f) de vermogensbelasting (die Vermögensteuer), g) de grondbelasting (die Grundsteuer), h) gemeentelijke baatbelastingen (kommunale Steuern auf den Wertzuwachs bestimmter Grundstücke), i) gemeentelijke bouwterreinbelastingen (kommunale Baulandsteuern}, j) wegen-, straat- en vaartbelastingen (Straßenund Wasserstraßensteuern), k) het recht op de mijnen (die Bergwerksteuer). (3) Das Abkommen ist auf jede andere ihrem Wesen nach gleiche oder ähnliche Steuer anzuwenden, die nach seiner Unterzeichnung in einem der Vertragstaaten eingeführt wird. (4) Die obersten . Finanzbehörden der Vertragstaaten werden sich gegenseitig über die Einführung neuer Steuern, wesentliche Änderungen oder die Aufhebung bestehender Steuern, die von diesem Abkommen betroffen werden, unterrichten. Artikel 2 {1) Soweit sich aus dem Zusammenhang nichts anderes ergibt, bedeuten für die Zwecke dieses Abkommens: 1. der Begriff .Person· sowohl natürliche als auch i) gemeentelijke bouwterreinbelastingen; j) wegen-, straat- en vaartbelastingen 1 k) het recht op de mijnen. (3) De Overeenkomst zal van toepassing zijn op elke andere belasting van in wezen gelijke of gelijksoortige aard, die na de ondertekening van de Overeenkomst in een van de Staten wordt ingevoerd. (4) De hoogste belastingautoriteiten van de Staten zullen elkander van de invoering van nieuwe belastingen, wezenlijke wijzigingen of de afschaffing van bestaande belastingen, waarop deze Overeenkomst betrekking heeft, op de hoogte stellen. Artikel 2 (1) Voor zover uit het zinsverband niet iets anders volgt, betekent in deze Overeenkomst: .l ·; 1. het juristische Personen; Personenvereinigungen und Vermögensmassen, die als solche der Besteuerung wie eine juristische Person unterliegen, sowie die niederländischen .commanditaire ven· nootsdlappen op aandelen· (Kommanditgesellschaft auf Aktien), gelten als juristische Personen; 2. der Begriff .Betriebstätte· eine feste Geschäftseinrichtung, in der die Tätigkeit des Unternehmens ganz oder teilweise ausgeübt wird; a) Als Betriebstätten gelten insbesondere: aa) bb) cc) dd) ee) ff) ein Ort der Leitung, eine Zweigniederlassung, eine Geschäftsstelle, eine Fabrikationsstätte, eine Werkstätte, ein Bergwerk, ein Steinbruch oder eine andere Stätte der Ausbeutung von Bodenschätzen, gg) eine Bauausführung oder Montage, deren Dauer zwölf Monate überschreitet. begrip .persoon· zowel natuurlijke als rechtspersonen; verentgingen van personen en fondsen (beheren) die als zodanig als een rechtspersoon aan de belastingheffing zijn onder·woipen, alsmede de Nederlandse commanditaire vennootschappen op aandelen worden als redltspersonen beschouwd; 2. het begrip · vaste inrichting· een. vaste bedrijfs. inrichting, waarin de werkzaamheden van de ondememing geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend. ~) Als vaste inri<htingen worden met name beschouwd: aa) een plaats waar Ieiding wordt gegeven; bb) een fillaal1 cc) een kantoor 1 dd) een fabriek1 ee) een werkplaats; ff) een mijn, een steengroeve of een andere plaats van natuurlijke hulpbronnen iD exploitatie; gg) uttvoering van een bouwwerk of con· structiewerkzaamheden, waarvan de dut:r twaalf maanden overschrijdt b) Als Betriebstätten gelten nicht: aa) die Benutzung von Einrichtungen ausschließlich .zur Lagerung, Ausstellung oder Auslieferung von dem Unternehmen gehörenden Gütern oder Waren; b) Als vaste inri<htingen worden niet beschouwd: aa) bet gebruik maken van inrichtingen, ui!· sluitend voor de opslag, uitstalling of a!· levering van aan de ondememing toebehorende goederen of koopwaar; 1784 Bundesgesetzblatt, Jahrgang 1960, Teil 11 bb) das Unterhalten eines Bestandes von dem Unternehmen gehÖrenden Gütern oder Waren ausschließlich zur Lagerung, Ausstellung oder Auslieferungi · cc) das Unterhalten eines Bestandes von dem Unternehmen gehörenden Gütern oder Waren ausschließlich zur Bearbeitung oder Verarbeitung durch ein anderes Unternehmeni dd) das Unterbalten einer festen Gesdläftseinridltung ausschließlidl zum Einkauf von Gütern oder Waren oder zur Beschaffung von Informationen für das Unternehmeni ee) das Unterhalten einer festen Geschäftseinrichtung ausschließlich zur Werbung, zur Erteilung von Auskünften, zur wissenschaftlichen Forschung oder zur Ausübung ähnlicher Tätigkeiten, die für das Unternehmen vorbereitender Art sind oder eine Hilfstätigkeit darstellen. c) Eine Person, die in einem der Vertragstaaten für ein Unternehmen des anderen Vertragstaates tätig ist - mit Ausnahme eines unabhängigen Vertreters im Sinne des Buchstabens d -, gilt als eine in dem erstgenannten Staate belegene Betriebstätte, wenn sie eine Vollmacht besitzt, im Namen des Unternehmens in diesem Staate Verträge abzuschließen, und diese Vollmacht dort gewöhnlidl ausübt, es sei denn, daß sich ihre Tätigkeit auf den Einkauf von Gütern oder Waren für das Unternehmen beschränkt. bb) het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar uitsluitend voor de Qpslag, uitstalling of afleveringi cc) het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming . toebehorende goederen of koopwaar uitsluitend voor de bewerking of verwerking door een andere onderneming; dd) het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting uitsluitend voor de aankoop van goederen of koopwaar of voor de inwinning van inlichtingen voor de onderneming; ee) het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichling uitsluitend voor reclamedoeleinden, voor het geven van inlichtingen, voor wetenschappelijk onderzoek of voor het verridlten van soortgelijke werkzaamheden, welke voor de ondememing van voorbereidende aard zijn of het karakter van hulpwerkzaamheden hebben. c) Een persoon, die in een van de Staten voor een onderneming van de andere Staat werkzaam is -:-- met uitzondering van een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van Ietter d -, wordt als een in de eerstgenoemde Staat aanwezige vaste inric:hting besc:houwd, Indien · hij een machtiging bezit om namens de onderneming in deze Staat overeenkomsten af te sluiten, en dit recht aldaar gewoonlijk uitoefent, tenzij zijn werkzaamheden zieh tot de aankoop van goederen of waren voor de onderneming beperken. d) Een ondememing van een van de Staten wordt niet geacht een vaste inric:hting in de andere Staat te bezitten, enkel op grond van het feit, dat zij aldaar zakenrelaties onderhoudt door middel van een makelaar, commissionair of enig andere onafhankelijke vertegenwoordiger, ingeval deze persoon in de ·normale uitoefening van zi)n bedrijf handelt e) Het feit, dat een vennootschap met woonplaats in een van de Staten een vennoot. sdlap bebeerst of door een vennootschap . wordt beheerst, die in de andere Staat haar woonplaats heeft of in · die andere Staat zakenrelaties onderhoudt {hetzij door middel van een vaste inrichting hetzij op andere wijze), stempelt op zichzelf niet een van de beide venl)ootschappen tot een vaste inrichting van de andere vennootschap. 3. het begrip .hoogste belastingautoriteit· in de Bondsrepubliek Dultstand de .Bundesminister der Finanzen ·, in het Koninkrijk der Nederlanden de Minister van Financien of zijn gevolmachtigde vertegenwoordiger; 4. het begrip .onderdaan· ""j d) Ein Unternehmen eines der Vertragstaaten wird nicht schon deshalb so behandelt, als habe es eine Betriebstätte in dem anderen Vertragstaate, weil es dort Geschäftsbebeziehungen durch einen Makler, Kommissionär oder einen anderen unabhängigen Vertreter unterhält, sofern diese Person im Rahmen ihrer ordentlichen Geschäftstätigkeit handelt. e) Die T~tsache, daß eine Gesellschaft mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten eine Gesellschaft beherrscht oder von einer Gesellschart beherrscht wird, die in dem anderen Staat ihren Wohnsitz hat oder dort (entweder durch eine Betriebstätte oder· ln anderer Weise) Geschäftsbeziehungen unterhält, macht für sich allein die eine der beiden Gesellschaften nicht zur Betriebstätte der anderen Gesellschaft. 3. der Begriff .oberste Finanzbehörde· in der Bundesrepublik Deutschland den Bundesminister der Finanzen, im Königreich der Niederlande den Minister der Finanzen oder seinen bevollmächtigten Vertreter; 4. der Begriff .Staatsangehörige· a) in bezug auf die Bundesrepublik Deutschland: alle Deutschen im Sinne des Artikels 116 Abs. 1 des Grundgesetzes für die Bundesrepublik Deutschlandi b) in bezug auf das Königreich der Niederlande: alle Niederländer und ferner alle niederländischen Untertanen, die in den Niederlanden wohnen; a) met betrekking tot de Bondsrepubliek Duttsland: alle Duitsers in de zin van artikel116, eerste lid, van de Grondwet voor de Bondsrepubliek Duitslandi b) met betrekking tot het Koninkrijk der Nederlanden: alle Nederlanders en voorts alle Nederlandse onderdanen, die in Nederland wonen. Nr. 30 - Tag der Ausgabe: Bonn, den 23. Juni 1960 1785 Als Staatsangehörige gelten auch juristische Personen; die nach dem in dem einen oder anderen Vertragstaate geltenden Recht errichtet sind. 5. der Begriff .Unternehmen eines der Vertragstaaten" oder .Unternehmen des anderen Staates· ein gewerbliches Unternehmen, das von einer Person mit Wohnsitz in den Niederlanden oder von einer Person mit Wohnsitz in der Bundesrepublik Deutschland betrieben wird, wie es der Zusammenhang erfordert. Als onderdanen worden ook beschouwd re<htspersonen, die volgens het in de ene of de andere Staat geldende recht zijn opgericht; 5. het begrip .onderneming van een van de Staten· of .onderneming van de andere Staat· een onderneming op het gebied van handel, nijverheid of van enige andere tak van niet-agrarisch bedrijf, die door een persoon met woonplaats in Nederland of door een persoon met woonplaats in de Bondsrepubliek Duitsland wordt gedreven. al naar het zinsverband vereist. (2) Bei der Anwendung dieses Abkommens durch einen der Vertragstaaten wird jeder Begriff, der nicht in diesem Abkommen bestimmt worden ist, die Auslegung erfahren, die sich aus den Gesetzen ergibt, die in dem Vertragstaat in Kraft sind und sich auf Steuern im Sinne dieses Abkommens beziehen, falls der Zusammenhang keine andere Auslegung erfordert. (2) Voor- de toepassing van deze Overeenkomst door een v.an de Staten heeft, tenzij het zinsverband anders vereist, elk niet in deze Overeenkomst omschreven begrip de betekenis, welke dat begrip heeft volgens de in die Staat van kracht zijnde wetten met betrekking tot belastingen, welke het onderwerp van deze Overeenkomst vormen. Artikel 3 (1) Eine natürliche Person hat einen Wohnsitz im Sinne dieses Abkommens in dem Vertragstaat, in dem sie eine Wohnung hat unter Umständen, die darauf schließen lassen, daß sie die Wohnung beibehalten und benutzen wird. _ (2) Wenn eine natürliche Person in keinem der Vertragstaaten eine Wohnung unter den in Absatz 1 bezeichneten Umständen, aber in einem der Staaten einen gewöhnlichen Aufenthalt hat, so gilt der gewöhnliche Aufenthalt als Wohnsitz im Sinne dieses Abkommens. Den gewöhnlichen Aufenthalt hat jemand in einem Staate, wenn er sich dort unter Umständen aufhält, die erkennen · lassen, daß er in diesem Staate nicht nur vorübergehend verweilt. (3) Hat eine natürliche Person nach den vorhergehenden Absätzen ihren Wohnsitz in beiden Vertragstaaten, so hat sie ihren Wohnsitz im Sinne der Artikel 4 bis 19 dieses Abkommens in dem Vertragstaate, zu dem die stärksten persönlichen und wirtschaftlichen Beziehungen bestehen (Mittelpunkt der Lebensinteressen). Läßt sich der Mittelpunkt der Lebensinteressen nicht feststellen. werden die obersten Finanzbehörden der Vertragstaaten sich nach Artikel 25 verständigen. Artikel 3 (1) Voor de toepassing van deze Overeenkomst heeft een natuurlijk persoon een woonplaats in die Staat, waar hij een woning heeft onder omstandigheden, waaruit valt af te leiden, dat hij de woning zal blijven houden en gebruiken. (2) Indien een natuurlijk persoon in geen van de Staten een woning onder de in het eerste lid bedoelde omstandigheden heeft, maar in een van de Staten gewoonlijk verblijft, wordt voor de toepassing van deze Overeenkomst het gewoonlijk verblijven als woonplaats beschouwd lemand verblijft gewoonlijk in een Staat. indicn hij daar \'eiblijft onder omstandighcden, wa.uu.it valt af te leiden, dat hij in deze Staat niet slechts tijdelijk vertoeft. (3) Indien een natuurlijk persöon volgens de voorgaande leden zijn woonplaats in beide Staten heett. heeft hij voor de toepassing van de artikelen 4 tot en met 19 van deze Overeenkomst zijn woonplaats in die Staat, waarmede de persoonlijke en economische betrekkingen het sterkst zijn (middelpunt van de levensbelangen). Indien het niet mogelijk is het middelpunt van de le....-ensbelangen vast te stellen. zullen de hoogste belastingautoriteiten van de Staten overeenkomstig artikel 25 in ondet'linge OTereenstemming een regeling treffen. (4) Een natumlijk persoon, die aan de wal noch een woning onder de in het eerste Iid bedoelde omstandigheden heeft, noch aldaar gewoonlijk verblijft in de zin van het tweede Iid, maar gewoonlijk aan boord van een tot een scheepvaartondememing · behorend schip verblijft, heeft voor de toepassing van deze Overeenkomst zijn woonplaats in die Staat, waar de plaats van de Ieiding van de scheepvaartondememing zieh bevindt. (5) Een rechtspersoon heeft voor de toepassing van deze Overeenkomst zijn woonplaats in die Staat, waar de plaats van zijn Ieiding zieh bevindt. Heeft hij in geen van de Staten de plaats van zijn leiding, dan is de plaats van zijn statutaire zetel beslissend. (6) Voor de toepassing van deze Overeenkomst is de plaats van de Ieiding de plaats, waar het middelpunt van de algemene Ieiding van de onderneming zieh bevindt. Bevindt de plaats van de Ieiding van een scheepvaartonderneming zieh aan boord van een schip, dan wordt voor de toepassing van deze Overeenkomst de plaats, waar het schip zijn thuishaven heeft, als de plaats van de Ieiding beschouwd. (4) Eine natürliche Person, die an Land weder eine Wohnung unter den in Absatz 1 bezeichneten Umständen, noch den gewöhnlichen Aufenthalt im Sinne des Absatzes 2 hat, sondern sich gewöhnlich an Bord eines zu einem Schiffahrtunternehmen gehörenden Schiffes aufhält, hat ihren Wohnsitz im Sinne dieses Abkommens in dem Vertragstaat, in dem sich der Ort der Leitung des Schiffahrtunternehmens befindet. (5) Eine juristische Person hat ihren Wohnsitz im Sinne dieses Abkommens in dein Vertragstaat, in dem sich der Ort ihrer Leitung befindet. Hat sie in keinem der Vertragstaaten den Ort ihrer Leitung, so ist der Ort ihres Sitzes maßgebend. (6) Ort der Leitung im Sinne dieses Abkommens ist der Ort, an dem sich der Mittelpunkt der geschäftlichen Oberleitung befindet. Befindet sich der Ort der Leitung eines Schiffahrtun.ternehmens an Bord eines Schiffes, so gilt als Ort der Leitung im Sinne dieses Abkommens der Ort des Heimathafens des Schiffes. 1786 Artikel 4 Bundesgesetzblatt, Jahrgang 1960, Teil II Artikel 4 (1) Indien een persoon met woonplaats in een van de Staten inkomsten verkrijgt uit onroerende zaken (daaronder begrepen hun toebehoren), die in de andere Staat zijn gelegen, heeft de andere Staat bet re<ht tot belastingheffing voor deze inkomsten. (2) Het eerste Iid is van toepassing zowel op de inkomsten, welke door redltstreekse exploitatie en gebruik als op die, welke door verhuring, verpadlting en elke andere vorm van e:xploitatie van onroerende zaken (daaronder begrepen de nevenbedrijven van land- en bosbouw) worden verkregen. in het bijzonder op de inkomsten welke uit vaste of veranderlijke vergoedingen ter zake van de exploitatie van natuurlijke ~ulpbronnen en op inkomsten, die bij de vervreemding van onroerende zaken worden verkregen. (3) lndien een persoon met woonplaats in een. van de Staten inkomsten verkrijgt uit vorderingen, die onmiddellijk of middellijk door hypotheek of andere zakelijke zekerheidsrechten op een in de andere Staat gelegen onroerende zaak zijn verzekerd, heeft de andere Staat het re<ht tot belastingheffing voor deze inkomsten. Tot zodanige vorderingen behoren niet obligaties ook al zijn daarvoor onroerende zaken als zekerheid verbanden. (4} De leden 1 tot en met 3 zijn ook van toepassing, indien de daarin vermelde vermogensbestanddelen deel uitmaken van het vermogen van een bedrijf op het gebied van handel of nijverheid of van enig ander nietagrarisdl bedrijl Artikel 5 (1) Indien een persoon met woonp1aats in een van de Staten als ondememer of medeondemem~r inkomste:: verkrijgt uit een onderneming op het gebied van handel. nijverheid of enige andere tak van niet-agrarisdJ bedrijf waarvan de werkzaamheid zidl tot op het gebied van de andere Staat uitstrekt. heeft de andere Staat het redlt tot belastingheffing voor deze inkomsten slechts voor zover deze aan een zieh aldaar bevindende vaste inrichting van de onderneming zijn toe te rekenen. (2) Daarbij moeten aan de vaste inridlting die inkomsten worden toegerekend. die zij behaald zou hebben, indien zij een zelfstandige onderneming ware, dit! dezelfde of soortgelijke werkzaamheden uitoefende onder dezelfde of soortgelijke omstandig~~c ~ als eo~ onafhankelijke ondememing zaken deed. (3) Het eerste lid is van toepassing zowel op de inkomsten welke door redltstreekse aploitatie en gebruik als· op die welke doof verhuring, verpadlting en el.ke andere vorm van exploitatie van de onderneming worden verkregen, en op inkomsten uit de vervreemding van een bedrijf in zijn geheel. van een aandeel in de onderneming, van een deel van het bedrijf of van een zaak. die in het bedrijf wordt gebruikt. Artikel 6 (1) Indien een ondememing van eeo van de Staten. uit hoofde van haar deelneming in de Ieiding dan wel in de financiering van een onderneming van de andere Staat met deze onderneming voorwaarden van economisdle of finandele aard overeenkomt of haar deze oplegt, welke afwijken van die welke met een onafhankelijke onderneming zouden worden overeengekomex:. mogen inkomsten, die een van de beide ondememinge::. normaal zou hebben verkregen, maar tengevolge vcm deze voorwaarden niet heeft verkregen, worden begrepen in de inkomsten van deze ondememing en diez:overeenkomstig worden belast. (1) Bezieht eine Person mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten Einkünfte aus unbeweglidlem Vermögen (einsdlließlidl des Zubehörs), das in dem anderen Staate liegt, so hat der andere Staat das Besteuerungsrecht für diese Einkünfte. (2) Absatz 1 gilt sowohl für die durdl unmittelbare Verwaltung und Nutzung als auch für die durch Vermietung, Verpadltung und jede andere Art der Nutzung des unbeweglidlen Vermögens {einschließlidl der land- und forstwirtsdlaftlichen Nebenbetriebe) erzielten Einkünfte, insbesondere aus festen oder veränderlidlen Vergütungen für die Ausbeutung von Grund und Boden sowie für Einkünfte, die bei der Veräußerung von unbeweglidlem Vermögen erzielt werden. (3) Bezieht eine Person mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten Einkünfte aus Forderungen, die unmittelbar oder mittelbar durdl Hypotheken oder andere Grundpfandredlte an einem in dem anderen Staate liegenden Grundstück gesichert sind, so hat der andere Staat das Besteuerungsredlt für diese Einkünfte. Zu solchen Forderungen gehören Obligationen auch dann nicht, wenn sie durdl unbeweglidles Vermögen gesichert sind. (4) Die Absätze 1 bis 3 gelten auch dann, wenn die darin genannten Vermögensgegenstände zu einem gewerblichen Betriebsvermögen gehören. Artikel 5 (1) Bezieht eine Person mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten als Unternehmer oder Mitunternehmer Einkünfte aus einem gewerblidlen Unternehmen, dessen Wirkung sidl auf das Gebiet des anderen Staates erstreckt, so hat der andere Staat das Besteuerungsrecht für diese Einkünfte nur insoweit, als sie auf eine dort befindlidle Betriebstätte des Unternehmens entfallen. (2) Dabei sollen der Betriebstätte diejenigen Einkünfte zugewiesen werden, die sie ertielt hätte, wenn sie sich als selbständiges Unternehmen mit gleichen oder ähnlidlen Gesdläften unter gleichen oder ähnlidlen Bedingungen befaßte und Gesdläfte wie ein unabhängiges Unternehmen tätigte. (3) Absatz 1 gilt sowohl für die durch unmittelbare Verwaltung und Nutzung als auch für die durch Vermietung, Verpadltung und jede andere Art der Nutzung des gewerblidlen Unternehmens erzielten Einkünfte, sowie für Einkünfte aus der Veräußerung eines Betriebes im ganzen, eines Anteiles am Unternehmen, eines Teiles des Betriebes oder eines Gegenstandes, der im Betriebe benutzt wird. Artikel 6 (1) Wenn ein Unternehmen eines der Vertragstaaten vermöge seiner Beteiligung an der Geschäftsführung oder am finanziellen Aufbau eines Unternehmens des anderen Staates mit diesem Unternehmen wirtsdlaftlidle oder finanzielle Bedingungen vereinbart oder Ihm solche auferlegt, die von denjenigen abweichen, die mit einem unabhängigen Unternehmen vereinbart wilrden, so dürfen Einkünfte, die eines der beiden Unternehmen üblicherweise erzielt hätte, aber wegen dieser Bedingungen nidlt erzielt hat, den Einkünften dieses Unternehmens zugeredlnet und entsprechend besteuert werde~. Nr. 30- Tag der Ausgabe: Bonn, den 23. Juni 1960 (2) Absatz 1 gilt sinngemäß im Verhältnis zweier Unternehmen. an deren Geschäftsführung oder Vermögen dieselbe Person unmittelbar oder mittelbar beteiligt isL 1787 (2) Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing in de betrekkingen tussen twee ondernemingen, in de Ieiding of het vermogen waarvan dezelfde persoon onmiddellijk of middellijk deelneemt. Artikel 7 (1) Indien een persoon met woonplaats in een van de Staten als ondernemer of. medeondernemer inkomsten verkrijgt uit een zeescheepvaart-, binnenscheepvaart- of luchtvaartonderneming, waarvan de plaats van de Ieiding zieh in een van de Staten bevindt, komt het redlt tot belastingheffing voor de redltstreeks met het zeescheepvaart-, binnenscheepvaart- of ludltvaartbedrijf samenhangende inkomsten slechts toe aan de Staat van de plaats van de leiding, ook indien zieh in de andere Staat een vaste inrichting van de onderneming bevindL (2) Zolang de Staat, waar de plaats van de Ieiding zieh bevindt, het re<ht tot belastingheffing tegenover een persoon met woonpJaats in de andere Staat niet uitoefent, heeft deze andere Staat het redlt tot belastingheffing. Artikel 7 (l) Bezieht eine Person mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten als Unternehmer oder Mitunternehmer Einkünfte aus einem Unternehmen der Seeschiffahrt, der Binnenschiffahrt oder der Luftfahrt. das den Ort der Leitung in einem der Vertragstaaten hat, so steht das ·Besteuerungsrecht für die unmittelbar mit dem Betriebe der Seeschiffahrt, der Binnenschiffahrt oder der Luftfahrt zusammenhängenden Einkünfte nur dem Staate des Ortes der Leitung zu, auch wenn sich in dem anderen Staat eine Betriebstätte des Unternehmens befindet. (2) Solange der Vertragstaat, in dem sich der Ort der Leitung befindet, das· Besteuerungsrecht gegenüber einer Person mit Wohnsitz in dem anderen Staate nicht ausübt, hat dieser andere Staat das Besteuerungsrecht. Artikel 8 (1) Bezieht eine Person mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten Einkünfte aus der Veräußerung einer Beteiligung an einer Kapitalgesellschaft, die ihren Wohnsitz in dem anderen Staat hat, so bat der erstgenannte Staat das Besteuerungsrecht für diese Einkünfte. Artikel 8 (1) Indien een persoon met woonplaats in een van de Staten inkomsten verkrijgt uit de vervreemding van een deelneming in een vennootsdlap, waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en die haar woonplaats in de andere Staat heeft, heeft de eerstgenoemde Staat het recht tot belastingheffing voor deze inkomsten. (2) Het eerste lid is niet van toepassing. indien een persoon me' woonplaats in een van de Staten een vaste inrichting in de andere Staat heeft en de inkomsten door deze vaste inrichting verkrijgt. In dit geval heeft de andere Staat bet recht tot belastingheffing voor deze inkomsten. (2) Absatz 1 gilt nicht, wenn eine Person mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten eine Betriebstätte in dem anderen Staat hat und die Einkünfte durch diese Betriebstätte erzielt. In diesem Fall hat der andere Staat das Besteuerungsrecht für diese Einkünfte. Artikel 9 (1) Bezieht eine Person mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten Einkünfte aus selbständiger Arbeit, so hat der andere Staat das Besteuerungsrecht für diese Einkünfte, wenn die Arbeit in dem anderen Staat ausgeübt wird oder ausgeübt worden ist: (2) Die Ausübung selbständiger Arbeit in dem anderen Staate liegt nur dann vor, wenn der selbständig Tätige seine Tätigkeit unter Benutzung einer ihm dort regelmäßig zur Verfügung stehenden ständigen Einrichtung ausübl Diese Einschränkung gilt jedoch nicht für eine selbständig ausgeübte künstlerische, vortragende, sportliche oder artistische TätigkeiL Artikel 9 (1) Indien een persoon met woonplaats in een van de Staten inkomsten uit zelfstandige arbeid verkrijgt, beeft de andere Staat bet redlt tot belastingheffi.ng voor deze tnkomsten, indien de arbeid in de andere Staat wordt of is uitgeoefend. (2) Uitoefening van. zelfstandige arbeid in de andere Staat wordt slecbts dan aanwezig geacht, indien de persoon die de zelfstandige arbeid uitoefent, voor zijn werkzaamheden gebruik maakt van een duurzame inrichting die aldaar geregeld tot zijn beschikking staat Deze beperking geldt echter niet voor zelfstandig uitgeoefende werkzaamheden op het terrein van de kunst, de voordrachtskunst, de sportbeoefening, het circus, het ballet, het varh~te en dergelijke. (3) Artikel 5, derde Iid. vindt overeenkomstige toepassing. (4) Indien een natuurlljk persoon met woonplaats in een van de Staten als Iid van de raad van Commissarissen of als a.iet aan de bestuurstaak deel bebbend Iid van soortgelijke organen, vergoedingen verkrijgt van een rechtspersoon, die zijn woonplaats in de andere Staat beeft, heeft de andere Staat het redlt tot belastingheffing voor deze vergoedmgen. Artikel 10 {1) Indien een natuurlijk persoon met woonplaats in (3) Artikel 5 Abs. 3 gilt sinngemäß. (4) Bezieht eine natürliche Person mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten als Mitglied eines Aufsichtsrats oder als nichtgeschäftsführendes Mitglied ihnlidler Organe Vergütungen von einer juristischen Person, die ihren Wohnsitz in dem anderen Staat hat, so bat der andere Staat das Besteuerungsrecht für diese Vergütungen. Artikel 10 (1) Bezieht eine natürliche Person mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten Einkünfte aus nichtselbständiger Arbeit. so hat der andere Staat das Besteuerungsrecht für diese Einkünfte, wenn die Arbeit in de·m anderen Staat ausgeübt wird. een van de Staten inkomsten verkrijgt uit niet-zelfstandige arbeid, heett de andere Staat het recht tot belastingheffing voor deze inkomsten, indien de arbeid in de andere Staat wordt uitgeoefend. 1788 Bundesgesetzblatt, Jahrgang 1960, Teil II · (2) In afwijking van het eerste Iid kunnen inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid slechts in de Staat worden belast, waar de werknemer zijn woonplaats heeft, indien deze werknemer 1. tijdelijk in totaal niet meer dan 183 dagen gedurende een kalenderjaar, in de andere Staat verblijft, 2. voor zijn gedurende deze tijd uitgeoefende werkzaamheden vergoeding ontvangt van een werkgever, die zijn woonplaats niet in de andere Staat heeft en 3. voor zijn werkzaamheden niet ten laste van een · zieh in de andere Staat bevindende vaste inrichting of duurzame inrichting van de werkgever vergoeding ontvangt. (2) Abweic:hend von Absatz 1 können Einkünfte aus nic:htselbständiger Arbeit nur in dem Vertragstaate besteuert werden, in dem der Arbeitnehmer seinen Wohnsitz hat, wenn dieser Arbeitnehmer 1. sic:h vorübergehend, zusammen nidlt mehr als 183 Tage im Lauf eines Kalenderjahres, in dem · anderen Staat aufhält, 2. für seine während dieser Zeit ausgeübte Tätigkeit von einem Arbeitgeber entlohnt wird, der seinen Wohnsitz nic:ht in dem anderen Staat hat, und 3. für seine Tätigkeit nic:ht zu Lasten einer in dem anderen Staate befindlic:hen Betriebstätte pder ständigen Einridltung des Arbeitgebers entlohnt wird. (3) Wenn eine natürlic:he Person ständig oder vorwiegend an Bord von Schiffen oder Luftfahrzeugen eines Unternehmens der Schiff- oder Luftfahrt Dienste leistet, so gilt die Arbeit als in dem Vertragstaat ausgeübt, in dem sich der Ort der Leitung des Unternehmens befindet. Solange dieser Staat die Einkünfte aus derartiger Arbeit nicht besteuert, hat der Wohnsitzstaat das Besteuerungsramt für diese Einkünfte. (3) Indien een natuurlijk persoon voortdurend of overwegend aan boord van schepen of luchtvaartuigen van een scheepvaart- of luchtvaartondememing diensten verriebt, wordt de arbeid geacht te zijn uitgeoefend in de Staat, waar de plaats van de Ieiding van de onderneming zieh bevindt. Zolang deze Staat de inkomsten uit zodanige arbeid niet belast, heeft de woonstaat het redlt tot belastingheffing voor deze inkomsten. Artikel 11 (1) Bezieht eine natürliche Person mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten Einkünfte aus Löhnen, Gehältern und ähnlichen Vergütungen, die einer der beiden Staaten oder Länder, Provinzen, Gemeinden oder Gemeindeverbände und andere juristische Personen des öffentlichen Rechts eines der beiden Staaten gewäliren, so hat der Staat der öffentlichen Kasse das Besteuerungsrecht für diese Einkünfte. Ist jedodl die natürliche Person Staatsangehöriger des Wohnsitzstaates ohne zugleich Staatsangehöriger des Staates der öffentlichen Kasse zu ~ein, und übt sie ihre Tätigkeit im Wohnsitzstaat aus, so hat der Wohnsitzstaat das Besteuerungsrecht (2) Auf Entgelte für Dienste, die in Verbindung mit einer auf Gewinnerzielung geriChteten gewerblichen Tätigkeit eines Vertragstaates oder einer anderen Juristismen Person des öffentlichen Rechts geleistet worden sind, ist Artikel 10 anzuwenden. Artikel 12 (1) Bezieht eine natürliche Person mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten Wartegelder, Ruhegehälter, Witwen- oder Waisenpensionen, andere Bezüge oder geldwarte Vorteile für frühere Dienstleistungen, so hat der Wohnsitzstaat das Besteuerungsrec:ht für diese Einkünfte. (2) Abweichend von Absatz 1 steht .das Besteuerungsrec:ht für Wartegelder, Ruhegehälter, Witwen- und Waisenpensionen, andere Bezüge oder geldwarte Vorteile für frühere Dienstleistungen, die einer der beiden Stctaten oder Länder, Provinzen, Gemeinden oder Gemeindeverbände und andere juristisc:he Personen . des öffentlichen Rechts eines der beiden Staaten direkt oder durc:h Vermittlung einer hierzu ins Leben gerufenen Institution des öffentlichen Rechts an seine Arbeitnehmer oder deren Hinterbliebene zahlen, diesem Staate zu. (3) Absatz 2 ist audl anzuwenden auf 1. Bezüge, die aus der gesetzlichen Sozialversicherung gezahlt werden; 2. Pensionen, Leibrenten sowie andere wiederkehrende oder nicht wiederkehrende Bezüge, die von einem der Vertragstaaten oder einer anderen juristisdlen Person des öffentlidlen oder pri- Artikel 11 (1) Indien een natuurlijk persoon met woonplaats in een van de Staten inkomsten verkrijgt in de vorm van Ionen, salarissen en soortgelijke beloningen, die een van de beide Staten, of .Länder·, provincien, gemeenten of gemeentelijke · verbanden en andere publiekredttelijke rechtspersonen van een van de beide Staten toekennen, heeft de Staat van de openbare kas het recht tot belastingheffing voor deze inkomsten. Is evenwel de natuurlijke persoon onderdaan van de woonstaat zonder tevens onderdaan van de Staat van de openbare kas te zijn, en oefent hij zijn werkzaamheden in de woonstaat uit, dan heeft de woonstaat het recht tot belastingheffing. (2) Voor beloningen ter zake van diensten, verriebt in verband met enig bedrijf, dat door een Staat of een andere publiekrechtelijke rechtspersoon wordt uitgeoefend met het oogmerk winst te behalen, vindt artikel 10 toepassing. Artikel 12 (1) Indien een natuurlijk persoon met woonplaats in een van de Staten wac:htgelden, pensioenen, weduweof wezenpensioenen, andere uitkeringen of op geld waardeerbare voordelen ter zake van vroegere diensten verkrijgt, heeft de woonstaat het recht tot belastingheffing voor deze inJtomsten. (2) In afwijking van het eerste lid komt het recht tot belastingheffing voor wachtgelden, pensioenen, weduween wezenpensioenen, andere uitkeringen of op geld waardeerbare voordelen ter zake van vroegere diensten, die een van de beide Staten of .Länder·, provincien, gemeenten of gemeentelijke verbanden en andere publiekrechtelijke rechtspersonen van een van de beide Staten rec:htstreeks of door tussenkomst van een hiertoe in het leven geroepen publiekrecbtelijke instelling aan zijn werknemers of hun nagetaten betrekkingen betalen, aan deze Staat toe. (3) Het tweede Iid vindt ook toepassing op 1. uitkeringen, die kracbtens de wettelijke sociale verzekering worden betaald; 2. pensioenen, lijfrenten alsmede andere periodieke of niet-periodieke uitkeringen, die door een van de Staten of een andere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon van Nr. 30 - Tag der Ausgabe: Bonn, den 23. Juni 1960 1789 vaten Rechts dieses Staates als Vergütungen für einen Schaden gezahlt werden, der als Folge von Kriegshandlungen oder politischer Verfolgunq entstanden ist. Artikel 13 (1) Bezieht eine Person mit Wohnsitz in einem der deze Staat worden betaald als vergoedingen voor een schade, die als gevolg van oorlogshandelingen of politieke vervalging is ontstaan. Artikel 13 (1) Indien een persoon met woonplaats in een van de Vertragstaaten aus dem anderen Staate Dividenden, so hat der Wohnsitzstaat das Besteuerungsrecht- für diese Einkünfte. (2) Soweit in dem anderen Vertragstaate die Steuer von Kapitalerträgen im Abzugsweg (an der Quelle) erhoben wird, bleibt das Recht zur Vornahme des Steuerabzugs unberührt. Staten uit de andere Staat dividenden verkrijgt, heeft de woonstaat het recht tot bel~stingbeffing voor deze inkomsten. (2) Voor zover in de andere Staat de belasting van kapitaalopbrengsten bij wijze van inhouding (aan de bron) wordt geheven, wordt het recht tot toepassing van die inhouding niet aangetast. (3) De overeenkomstig het tweede lid in te houden bela~ting (3) Der Steuerabzug nach Absatz 2 darf 15 v. H. der Dividenden nicht übersteigen. mag 15 °/o van de dividenden niet overschrijden. (4) Der Steuerabzug nach Absatz 2 darf jedoch 10 v. H. (4) De overeenkomstig het tweede lid in te houden der Dividenden nicht übersteigen, wenn die Dividenden von einer Kapitalgesellschaft mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten an eine Kapitalgesellschaft· mit Wohnsitz in dem anderen Staate gezahlt werden, der mindestens 25 v. H. der stimmberechtigten Anteile der erstgenannten Gesellschaft gehören. belasting mag evenwel 10°/o van de dividenden niet overschrijden, indien de dividenden door een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en met woonplaats in een van de Staten worden betaald aan een zodanige vennootsdlap met woonplaats in de andere Staat aan welke ten minste 25 °/o van de stemgerechtigde aandelen van de eerstgenoemde vennootschap behoren. (5) De Jeden 1 tot en met 4 zijn niet van toepassing indien een persoon met woonplaats in een van de Staten een vaste inrichting in de andere Staat heeft en de inkomsten door middel van deze vaste inrichting verkrijgt In dit geval heeft de andere Staat het recht tot belastiLg. heffing voor deze inkomsten. (5) Die Absätze 1 bis 4 gelten nicht, wenn eine Person mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten eine Betriebstätte in dem anderen Staat hat und die Einkünfte durch diese Betriebstätte erzielt. In diesem Fall hat der andere Staat das Besteuerungsrecht für diese Einkünfte. Artikel 14 (1) Bezieht eine Person mit \Vohnsitz in einem der Vertragstaaten aus dem anderen Staate Zinsen, so hat der Wohnsitzstaat das Besteuerungsrecht für diese Einkünfte. (2) Absatz 1 gilt nicht, wenn eine Person mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten eine Betriebstätte in dem anderen Staat hat und die Einkünfte durch diese _Betriebstätte erzielt. In diesem Fall hat der andere Staat das Besteuerungsrecht für diese Einkünfte. (3) Zinsen im Sinne dieses Artikels sind Einkünfte aus Darlehen, Obligationen, Wechseln oder aus irgendeiner anderen Schuldverpflichtung, mit Ausnahme der Einkünfte, für die Artikel 4 Abs. 3 gilt Für Einkünfte aus Wandelanleihen und GewinnQbligationen ist Artikel 13 Abs.1, 2, 3 und 5 anzuwenden. Artikel 15 (1) Bezieht eine Person mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten aus dem anderen Staat Einkünfte aus Lizenzgebühren oder anderen Vergütungen für die Benutzung oder das Recht auf Benutzung von Urheberrechten, Patenten, Gebrauchsmustern, Herstellungsverfahren, Warenzeichen oder ähnlichen Rechten (außer Rechten, die die Ausbeutung von Grund und Boden betreffen), so hat der Wohnsitzstaat das Besteuerungsrecht für diese Einkünfte. (2) Absatz 1 gilt auch für die Einkünfte aus der Veräußerung der dort genannten Rechte. (3) Wie Lizenzgebühren werden Mietgebühren und ähnlime Vergütungen für die Uberlassung kinematographischer Filme, für die Benutzung gewerblicher, kaufmännischer oder wissenschaftlicher Ausrüstungen oder für die Uberlassung gewerblicher Erfahrungen behandelt. Artikel 14 (1) Indien ccn pcrsco:: ~ct woo::p!a..lts in een \'an ~e Staten uit de andere Staat interest verkrijgt, heeft de woonstaat het recht tot belastingheffing voor deze inkomsten. (2) Het eerste Iid is niet van toepassing indien een persoon met woonplaats in een van de Staten een vaste inrichting in de andere Staat heeft en de inkomsten door middel van deze vaste inridlting verkrijgl In dit geval heeft de andere Staat het redlt tot belastingheffing voor deze inkomsten. (3) lnterest in de zin van dit artikel is inkomsten uit leningen. ob!igaties. wicce!s of ui! e!lige andere vorm van schuldenaarschap, met uiUooderillg van de inkomsten, waarvoor artikel 4, derde Iid. van toepassing is. Voor inkomsten uit ·converteerbare obligat1es en winstdelende obligaties vindt artikel 13, eerste, tweede, derde en vijfde Iid, toepassing. Artikel 15 (1) Indien een persoon met woonplaats in een van de Staten uit de andere Staat inkomsten verkrijgt in de vorm van royallies of andere vergoedingen voor het gebruik maken van of voor het recht tot het gebruik maken van uitvindersrechten, auteursrechten, octrooien. modellen, procedes, handelsmerken of soortgelijke rechten (behalve rechten met betrekking tot· de e:xploitatie ·van natuurlijke hulpbronnen) heeft de woonstaat het recht tot belastingheffing voor deze inkomsten. (2) Het eerste bd is ook van toepassing op de inkomsten uit de vervreemding van de aldaar vermelde rechten. (3) Als royallies worden ook besdlouwd huren e:1 soortgelijke vergoedingen voor het ter beschikking steilen van films, voor het gebruik van nij'"erheids-, handei~ of wetenschappelijke uitrustingen of '"oor het ter beschikking stellen van bedrijfservaring. .j i :1 'l 1 1790 Bundesgesetzblatt, Jahrgang 1960, Teil II (4) Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing indien een persoon met woonplaats in een van de Staten een vaste tnrichting in de andere Staat heeft en de inkomsten door middel van deze vaste inri<hting verkrijgt. In dit geval heeft de andere Staat het redlt tot belastingheffing voor deze inkomsten. Artikel 16 Indien een persoon met woonplaats in een van de Staten inkomsten verkrijgt, waarvoor in de voorgaande artikelen geen regeling is getroffen, heeft de woonstaat het recht tot belastingheffing voor deze inkomsten. Artikel 17 Hoogleraren of andere docenten met woonplaats in een van de Staten, die beloning ontvangen voor het geven van onderwijs gedurende een tijdelijk verblijf van hoogstens twee jaren aan een universiteit. hogeschool, school of andere onderwijsinstelling in de andere Staat, worden ter zake van deze beloning sledlts in de woonstaat belasl Artikel 18 Studenten, personen, die een leer- of praktijktijd doormaken en volontairs uit een van de Staten, die slechts voor doeleinden van studie of opleiding in de andere Staat verblijven, worden voor de door hen ten behoeve van hun levensonderhoud, studie en opleiding ontvangen uitkeringen niet door deze andere Staat belast, indien zij deze uitkeringen van buiten deze Staat ontvangen. Artikel 19 (1) Het redlt tot belastingheffing voor vermogen van een persoon met woonplaats in een van de Sldten, ~ou: zover het bestaal uit a) onroerende zaken (daaronder begrepen hun toebehoren), b) door hypotheek of andere zakelijke zekerheidsredlten op een onroerende zaak verzekerde vorderingen, c} vermogen, gebezigd in een ondememing op het gebied van handel, nijverheid of van enige andere tak van niet-agrarisch bedrijf, daaronder begrepen zees<heepvaart-, binnenscbeepvaart- en lu<htvaartondemem!Dgen. d) vermogen, gebezigd in de uitoefening ViiD zellstandige arbeid, heeft de Staat, die ingevolge deze Overeenkomst het recht tot belastingheffing voor de inkomsten uit dit vermogen heeft. {4) Die Absätze 1 und 2 gelten nicht, wenn eine Person mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten eine Betriebstätte in dem anderen Staat hat und die Einkünfte durdl diese Betriebstätte erzielt. In diesem Fall hat der andere Staat das Besteuerungsrecht für diese Einkünfte. Artikel 16 Bezieht eine Person ·mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten Einkünfte, für die in den vorhergehenden Artikeln keine Regelung getroffen ist, so hat der Wahnsitzstaat das Besteuerungsrecht für diese Einkünfte. Artikel 17 Ho<hs<hullehrer oder Lehrer mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten, die während eines vorübergehenden Aufenthaltes von höchstens zwei Jahren für eine Lehrtätigkeit an einer Universität, Ho<hsdlule, Sdlule oder einer anderen Lehranstalt in dem anderen Staat eine Vergütung erhalten, werden hinsichtlidl dieser Vergütung nur in dem Wohnsitzstaate besteuert. Artikel 18 Studenten, Lehrlinge, Praktikanten und Volontäre aus einem der Vertragstaaten, die sich nur zu Studien- oder zu Ausbildungszwecken in dem anderen Staat aufhalten, werden wegen der von ihnen für Lebensunterhalt, Studien und Ausbildung empfangenen Bezüge von diesem anderen Staate nicht besteuert, wenn diese ihnen von außerhalb dieses Staates zufließen. Artikel 19 (1) Das Besteuerungsrecht für Vermögen einer Person mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten, soweit es besteht aus: a} unbeweglidlem Vermögen (einschließlich des Zubehörs), b) dur<h Hypotheken oder andere Grundpfandredlte gesi<herten Forderungen, c) Vermögen, das einem gewerblichen Unternehmen, einschließlidl der Unternehmen der Seesdliffahrt, Binnenschiffahrt und Luftfahrt, dient, d) Vermögen, das der Ausübung selbständiger AIbeil dient. · hat der Staat, der na<h diesem Abkommen das Besteuerungsredlt für die Einkünfte aus diesem Vermögen hat. (2) Das Besteuerungsredlt für anderes Vermögen einer Person mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten hat dieser Staat. Artikel 20 (1) Wenn der Wohnsitzstaat na<h den. vorhergehenden Artikeln für Einkünfte oder Vermögensteile das Besteuerungsredlt hat, so darf der andere Staat diese Einkünfte oder Vermögensteile nidlt besteuern. Artikel 13 Abs. 2 und Artikel 14 Abs. 3 Satz 2 bleiben unberührt. (2} Ist die Bundesrepublik Deutschland der Wohnsitzstaat, so wird sie die Einkünfte und Vermögensteile aus der Bemessungsgrundlage ausnehmen, für die nach den vorhergehenden Artikeln die Niederlande ein Besteuerungsrecht haben. Die· Steuern für die Einkünfte oder Vermögensteile, die der Bundesrepublik Deutschland zur Besteuerung überlassen sind, werden jedoch nach dem Satz erhoben, der dem Gesamteinkommen oder Gesamt- (2) Het re<ht tot belastingheffing voor ander vermogen van een persoon, met woonplaats in een van de Staten heeft deze Staat. Artikel 20 (1) Indien de woonstaat lngevolge de voorgaande artikelen het re<ht tot belastingheffing voor inkomsten of vermogensbestanddelen heeft, mag, onverminderd het bepaalde in artikel 13, tweede Iid, en artikel 14, derde Iid, tweede zin, de andere Staat deze inkomsten of vermogensbestanddelen niet belasten. (2) Indien de Bondsrepubliek Duitsland de woonstaat ls, zal zij de inkomsten en vermogensbestanddelen, waarvoor ingevolge de voorgaande artikelen Nederland een recht tot belastingheffing heeft, niet in de grondslag, waarnaar de belastingen worden geheven, begrijpen. De belastingen .voor de inkomsten of vermogensbestanddelen, welke aan de Bondsrepubliek Duitsland ter belasting zijn toegewezen worden evenwel naar het tarief geheven, Nr. 30 - Tag der Ausgabe: Bonn, den 23. Juni 1960 1791 vermögen der steuerpflid:ltigen Person entsprid:ll Dividenden, mit Ausnahme der unter Artikel 13 Abs. 4 fallenden Dividenden, und Zinsen für Wandelanleihen und Gewinnobligationen sind abweid:lend von Satz 1 nid:lt aus der Bemessungsgrundlage auszunehmen; die von diesen Einkünften im Abzugsweg erhobene niederländisd:le Steuer wird auf die nad:l einem durd:lsdmittlichen Steuersatz berechneten Steuern der Bundesrepublik Deutschland für diese Einkünfte angerechnet. dat behoort bij het gehele inkomen of het gehele vermogen van de belastingplichtige persoon. In afwijking van de eerste zin zullen dividenden, met uitzondering van de onder artikel 13, vierde Iid, vallende dividenden, en Interesten op converteerbare obligaties en winstdelende obligaties· wel in de grondslag, waarnaar de belastingen worden geheven, worden begrepen; de van deze inkomsten bij wijze van inhouding geheven Nederlandse belasting wordt met de naar een gemiddeld belastingtarief berekende belastingen van de Bondsrepubliek Duitsland voor deze inkomsten verrekend. (3) Indien Nederland de woonstaat is, is het bevoegd, ook die inkomsten en vermogensbestanddelen in de grondslag, waarnaar de belastingen worden geheven, te begrijpen, waarvoor de Bondsrepubliek Duitsland ingevolge de voorgaande artikelen een recht tot belastingheffing heeft; Nederland zal evenwel, onder voorbehoud van zijn nationale voorschriften voor de vermijding van dubbele belasting betreffende de verliescompensatie, op de berekende belasting dat deel van de belasting in mindering brengen, dat behoort bij de inkomsten of vermogensbestanddelen, waarvoor ingevolge de artikelen 4, 5, 6, 7, 8, tweede lid, de artikelen 9, 10, eerste Iid. de artikelen 11, 12, tweede enderde Iid, artlkel 13, vijfde Iid, artikel 14, tweede Iid, artikel 15, vierde Iid, en artikel 19, eersti! Iid, de Bondsrepubliek Duitsland het recht tot belastingheffind heefl De in mindering te brengen belasting wordt berekend naar de verhouding, waarin de inkomensbestanddelen of het gedeelte van het vermogen, waarvoor ingevolge de in de vorige zin genoemde artikelen de Bondsrepubliek Duitsland het recht tot belastingheffing heeft, staan tot alle inkomensbestanddelen of het gehele vermogen. Artikel 21 Dez.e OverPPnkomst ta~t ni('t dc aanspraak op eventuele verder gaande vrijstellingen aan, die krad:ltens algemene regelen van het volkenrecht of krachtens bijzondere regelingen aan de diplomatieke of consÜlaire ambtenaren en beambten toekomen. Voor zover op grond van zulke verdergaande vrijstellingen inkomsten en vermogen in de Staat van verblijf niet worden belast, blijft de belastingheffing voorbehouden aan de Staat die hen heeft uitgezonden. Artikel 22 (1) Indien een persoon met woonplaats in een van de Staten aantoont, dat maatregelen van de belastingautoriteiten van de Staten te zijnen aanzien hebben geleid tot dubbele belastingheffing in strijd met. deze Overeenkomst, kan hij zieh, onverminderd de nationale rechtsmiddelen, wenden tot de hoogste belastingautoriteit van de Staat, waarin hij zijn woonplaats heeft of waarvan hij een onderdaan is. (2) Indien de klacht gegrond wordt geacht, moet de krachtens het eerste Iid bevoegde hoogste belastingautoriteit trachten met de hoogste belastingautoriteit van de an~ere Staat in onderlinge overeenstemming een regeling te treffen, teneinde dubbele belastingheffing te vermijden. Artikel 23 (1) De hoogste belastingautoriteiten van de Staten zullen elkaar de inlichtingen verstrekken, die nodig zijn om aan deze Overeenkomst uitvoering te geven, in het bijzonder om belastingontduiking te vermijden. Oe hoogste belastingautoriteiten kunnen weigeren inli<htingen te verstrekken, die niet op grond van de bij de belastingautoriteiten aanwezige gegevens kunnen worden verstrekt, maar uitgebreide onderzoekingen noodzakelijk zouden maken. (2) De inhoud van de inlid:ltin~en, waarvan de hoogsle belastingautoriteiten op grond van dit artikel kennis hebben gekregen zal geheim worden gehouden, behou- (3) Sind die Niederlande der Wohnsitzstaat, so sind sie berechtigt, auch die Einkünfte und Vermögensteile in die Bemessungsgrundlage einzubeziehen, für die die Bundesrepublik Deutsd:lland nad:l den vorhergehenden Artikeln ein Besteuerungsred:lt hat; jedoch werden die Niederlande, unbeschadet ihrer innerstaatlichen Vorschriften über die Vermeidung der Doppelbesteuerung bezüglich des Verlustausgleiches, von der errechneten Steuer den Teil der Steuer in Abzug bringen, der auf die Einkünfte oder Vermögensteile entfällt, für die nach den Artikeln 4, 5, 6, 7, 8 Abs. 2, den Artikeln 9, 10 Abs. 1, den Artikeln 11, 12 Abs. 2 und 3, Artikel 13 Abs. 5, Artikel 14 Abs. 2, Artikel 15 Abs. 4 und Artikel 19 Abs. 1·die Bundesrepublik Deutschland das Besteuerungsrecht hat. Die in Abzug zu bringende Steuer errechnet sich aus dem Verhältnis, in dem die Einkünfte oder Vermögensteile, für die nach den im vorigen Satz genannten Artikeln die Bundesrepublik Deutschland das Besteuerungsrecht hat, zum Gesamteinkommen oder Gesamtvermögen stehen. Artikel 21 Dieses Abkommen berührt nicht de:::. .A:::.sp:-o.:~ a~! etwaige weitergehende Befreiungen, die nach allgemeinen Regeln des Völkerrechts oder besonderen Vereinbarungen den diplomatischen oder konsularischen Beamten zustehen. Soweit auf Grund solcher weitergehenden Befreiungen Einkünfte und Vermögen im Empfangsstaate nicht beste~ert werden, bleibt die Besteuerung dem Entsendestaate vorbehalten. Artikel 22 (1) Weist eine Person mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten nach, daß Maßnahmen der Finanzbehörden der Vertragstaaten für sie die \\lrkmlg ~iner Doppelbesteuerung gehabt haben: die diesem Abkommen widerspricht, so kann sie sich, unbeschadet eines innerstaatlichen Rechtsmittels, an die oberste Finanzbehörde des Vertragstaates wenden, in dem sie ihren Wohnsitz hat oder dessen Staatsangehörigkeit sie besitzt (2) Werden die Einwendungen für begründet erachtet, so soll die nach Absatz 1 zuständige oberste Finanzbehörde versuchen, sich mit der obersten Finanzbehörde des anderen Staates zu verständigen, um eine Doppelbesteuerung zu vermeiden. Artikel 23 (1) Die obersten Finanzbehörden der Vertragstaaten werden sich die Mitteilungen machen, die zur Durchführung dieses Abkommens, insbesondere zur Vermeidung von Steuerverkürzungen notwendig sind. Die obersten Finanzbehörden können Auskünfte ablehnen, die nicht auf Grund der bei den Finanzbehörden vorhandenen Unterlagen gegeben werden können, sondern ausgedehnte Ermittlungen notwendig machen würden. (2) Der Inhalt der auf Grund dieses Artikels zur Kenntnis der obersten Finanzbehörden gelangten Mitteilungen ist geheimzuhalten, unbeschadet der Befugnis, ihn Per- 1792 Bundesgesetzblatt, Jahrgang 1960, Teil li dens de bevoegdheid, deze ter kennis te brengen van personen, die ingevolge de wettelijke voorschriften bij de aanslagregeling of de lnning van de belastingen, welke het onderwerp van deze Overeenkomst uitmaken, zijn betrokken. Deze personen hebben dezelfde verplichting als de hoogste belastingautoriteiten. (3) In geen geval zal het eerste lid dusdanig worden uitgelegd, dat een van de Staten de verplichting wordt opgelegd: a) administratieve maatregelen te nemen, welke in strijd zijn met de voorschriften of het gebruik van de beide Staten; b) bijzonderheden te verschaffen welker Verstrekking volgens de wettelijke voorschriften van de beide Staten niet kan worden gevorderd. (4) I:qlichtingen, die een · bedrijfs- of beroepsgeheim zouden onthullen, mogen niet worden gegeven. (5) Het verstrekken van inlichtingen kan om redenen van algemeen beleid worden geweigerd. Artikel 24 (1) Onderdanen van een van de Staten mogen in de andere Staat niet worden onderworpen aan andere of hogere belastingen dan waaraan onderdanen van deze andere Staat, onder gelijke omstandigheden, zijn onderworpen. Dit geldt ook voor de omvang van de belastingvrijstellingen, aftrekken en verminderingen, die uit hoofde van de burgerlijke staat of de gezinssamenstelling worden verleend. (2) Ondernemingen, gedreven door een persoon met woonplaats in een van de Staten moeten in beginsel met betrekking tot hun vaste inrichtingen in de andere Staat niet aan belastingen als zijn bedoeld in artikel 1 van cczc Qyc-:-ec:::.komst of daarmt-de verband houdende verplichtingen worden onderworpen, die anders, hoger of drukkender zijn dan de belastlogen of de daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan ondememingen, die door een persoon met woonplaats in de andere Staat worden gedreven, zijn onderworpen. Artikel 25 (1) Oe hoogste belastingautoriteiten van de Staten kunnen zieh bij de behandeling van kwesties, die uit deze Overeenkomst voortvloeien, rechtstreeks met elkander in verbinding stellen. f2) Oe hoogste belastingautoriteiten zullen in oncierlinge o_..ereecstemming een regeling treffen, ten einde moeilijkheden en twijfelpunten, die zich bij de uitlegging of de toepassing van deze Overeenkomst voordoen. op te heften, alsmede ten einde onbillijkheden op grond van dubbele belasting in gevallen die in deze Overeenkomst niet zijn geregeld, ongedaan te maken. Alvorens bepalingen voor de uitvoering van deze Overeenkomst uit te vaardigen zullen zij overleg plegen. Artikel 26 (1) Deze Overeenkomst is ook van toepassing op het . sonen zugänglich zu machen, die nach den gesetzlichen Vorschriften bei der Veranlagung oder der Erhebung der Steuern im Sinne dieses Abkommens mitwirken. Diese Personen haben die gleiche Verpflichtung wie ·die obersten Finanzbehörden. (3) Absatz 1 ist in keinem Falle so auszulegen, daß einem der Staaten die Verpflichtung auferlegt wird, a) verwaltungstedl.Dische Maßnahmen durchzuführen, die den Vorschriften der beiden Vertragstaaten oder ihrer Verwaltungspraxis widersprechen; b) Einzelheiten mitzuteilen, deren Angabe nach den gesetzlichen Vorschriften der beiden Vertragstaaten nicht gefordert werden kann. (4) Mitteilungen, die ein gewerbliches oder berufliches Geheimnis offenbaren würden, dürfen nicht gegeben werden. (5) Mitteilungen können aus Gründen allgemeiner Staatsführung versagt werden. Artikel 24 (1) Den Staatsangehörigen eines der Vertragstaaten dürfen in dem anderen Staate nicht andere oder höhere Steuern auferlegt werden als den Staatsangehörigen dieses anderen Sta.ates unter gleichen Verhältnissen. Dies gilt auch für den Umfang der Steuerbefreiungen, Abzüge und Ermäßigungen, die wegen des Familienstandes oder der Zusammensetzung der Familie gewährt werden. (2) Von einer Person mit Wohnsitz in einem der Vertragstaaten betriebene Unternehmen sollen grundsätzlich hinsichtlich ihrer Betriebstätten in dem anderen Vertragstaate nicht Steuern im Sinne des Artikels 1 dieses Abkommens oder damit zusammenhängenden Verpflidltungen unterworfen werden, die anders, höher oder belastender sind als die Steuern oder die damit zusammenhängenden Verpflichtungen, denen Unternehmen unterworfen sind, die von einer Person mit Wohnsitz in dem anderen Vertragstaate betrieben werden. Artikel 25 (1) Die obersten Finanzbehörden der Vertragstaaten können bei der Behandlung von Fragen, die sich aus diesem Abkommen ergeben, unmittelbar miteinander verkehren. (2) Zur Beseitigung von Sdlwierigkeiten und Zweifeln. die bei der Auslegung oder Anwendung dieses Abkommens auftreten, -sowie zur Beseitigung von Härten auf Grund einer Doppelbesteuerung in Fällen, die in diesem Abkommen nicht geregelt sind, werden sich die obersten Finanzbehörden gegenseitig verständigen. Vor Erlaß von Bestimmungen zur Durchführung des Abkommens werden sie sich ins Einvernehmen setzen. ArUkel 26 (1) Dieses Abkommen gilt auch für das Land Berlin, sofern nicht die Regierung der Bundesrepublik Deutschland gegenüber der Königlieb Niederländischen Regierung innerhalb von drei Monaten nach lokrafttreten des Abkommens eine gegenteilige Erklärung abgibt (2) Bei Anwendung des Abkommens auf das Land Berlin gelten die Bezugnahmen auf die Bundesrepublik Deutschland auch als Bezugnahmen auf das Land Berlin. Artikel 21 (1) Dieses Abkommen gilt hinsichtlich des Königreichs der Niederlande nur für den in Europa belegenen Teil des Königreichs. · I ;-:;:) . -~:~ : ! Land Berlijn, tenzij de Regering van de Bondsrepubliet Duitsland tegenover de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden binnen drie maanden na het in werting treden van de Overeenkomst een tegenovergestelde verklaring afgeefl (2) Bij de toepassing van deze Overeenkomst op het Land Berlijn gelden de verwijzingen naar de Bondsrepubliek Duitsland tevens als verwijzingen naar het Land Berlijn. Artikel 21 (1) Deze Overeenkomst geldt wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft slechts voor het in Europa gelegen deel van het Koninkrljk. Nr. 30 - Tag der Ausgabe: Bonn, den 23. Juni 1960 1793 (2) Dieses Abkommen kann, entweder in seiner Gesamtheit oder mit Änderungen anwendbar erklärt werden, auf jeden Teil des Königreichs der Niederlande außerhalb Europas, der Steuern erhebt, die ihrem Wesen nam den in Artikel 1 dieses Abkommens bezeichneten Steuern gleim oder ähnlich sind, wenn dieser Teil des Königreims der Niederlande das wünsdlt und die Bundesrepublik Deutsroland damit einverstanden ist. Zu diesem Zwedle werden das Königreim der Niederlande und die Bundesrepublik Deutschland Noten austausmen. In diese·n Noten werden die Änderungen und die Bedingungen festgelegt werden (einsdlließlidl derer, die sidt auf den Zeitpunkt der erstmaligen Anwendung und auf die Kündigung beziehen), unter denen das Abkommen anwendbar sein wird. Artikel 28 (1) Dieses Abkommen ist auf die Steuern anzuwenden, die für die Zeit nam dem 31. Dezember 1955 erhoben werden. (2) In Abweichung von Absatz 1 ist die in Artikel 13 Abs. 3 vorgesehene Begrenzung des Steuerabzugs auf Dividenden anzuwenden, die nam dem 31. Dezember 1957 gezahlt werden. Artikel 29 (1) Dieses Abkommen bedarf der Ratifizierung; die (2) Deze Overeenkomst kan, hetzij in haar geheel, hetzij met wijzigingen toepasselijk worden· verklaard op ieder deel van het Koninkrijk der Nederlanden buiten Europa, dat belastingen heft van in wezen gelijke of gelijksoortige aard als de belastingen bedoeld in artikel 1 van · deze Overeenkomst, indien zodanig deel van het Koninkrijk der Nederlanden zulks wenst en de Bondsrepubliek Duitsland er mede instemt. Tot dat doel · zullen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland nota's wisselen. In deze nota's zullen de wijzigingen en voorwaarden worden vastgesteld (met inbegrip van die, welke betrekking hebben op het tijdstip waarop de Overeenkomst voor de eerste maal toepassing vindt en op de opzegging), met inamtneming waarvan de Overeenkomst toepasselijk zal zijn. Artikel 28 (1) Deze Overeenkomst is van toepassing op de belastingen, die voor de tijd na 31 december 1955 worden geheven. (2) In afwijking van het eerste Iid is de begrenzing· van de in te houden belasting, voorzien in Artikel 13, derde Iid, van toepassing op dividenden, die na 31 december 1957 worden betaald. Artikel 29 (1) Deze Overeenkomst moet worden bekra<htigd; de akten van bekradttiging zullen zo spoedig mogelijk te Bonn worden uitgewisseld~ (2) Deze Overeenkomst treedt een maand na de uitwisseling van de akten van bekradltiging in werking en geldt zolang zij niet door een van. de Staten wordt opgezegd. Indien de opzegging plaats vindt ten minste zes maanden voor het einde van een kalenderjaar, houdt de Overeenkomst op van kramt te zijn met ingang van de eerste januari van het eerstvolgende jaar, in het andere geval met ingang van de eerste januari van het tweede daarop volgende jaar. De Overeenk.omst kan niet erder dan tegen 1 Januari 1962 warden opgezegd. TEN BLIJKE WAARVAN de wederzijdse gevolmadltigden deze Overeenkomst hebben ondertekend en van hun zegel voorzien. GEDAAN te ·s-Gravenhage, de 16e juni 1959, in tweevoud, in de Duitse en de Nederlandse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek. Ratifikationsurkunden sollen so bald wie möglidl in Bonn ausgetausmt werden. (2) Dieses Abkommen tritt einen Monat nadl Austausdl der Ratifikationsurkunden in Kraft und gilt so lange, als es nidtt von einem der Vertragstaaten gekündigt wird. Wird mindestens se<hs Monate vor Ablauf eines Kalenderjahres gekündigt, so verliert das Abkommen m1t dem 1. Januar des nädtstfolgenden, andernfalls mit dem 1. Januar des zweitfolgenden Jahres seine \Virksamkeit. Das Abkommen kann erstmalig mit Wirkung vom 1. Januar 1962 gekündigt werden. ZU URKUND DESSEN haben die beiderseitigen Bevollmädltigten dieses Abkommen unterfertigt und mit Siegeln versehen. . ! GESCHEHEN zu Den Haag am 16. Juni 1959, in zwei Urschriften, jede ·in deutsmer und niederländisdler Sprache, wobei jeder Wortlaut gleidtermaßen verbindUm ist. Für die Bundesrepublik Deutsmland: Löns Für das Königreim der Niederlande: J.Luns Voor de Bondsrepubliek Duitsland: Löns Voor het Koninkrijk der Nederlanden: J. Luns 1794 Bundesgesetzblatt, Jahrgang 1960, Teil 11 Sdllußprotokoll BEI DER UNTERZEICHNUNG des Abkommens zwischen der Bundesrepublik Deutschland und dem Königreich der Niederlande zur Vermeidung der Doppelbesteuerung auf dem Gebiete der Steuern vom Einkommen und vom Vermögen sowie verschiedener sonstiger Steuern und zur Regelung anderer Fragen auf steuerlichem Gebiete haben die unterzeidmeten Bevollmädltigten folgende übereinstimmende Erklärung abgegeben, die einen integrierenden Teil des Abkommens selbst bildet: Slotprotocol BIJ DE ONDERTEKENING van de Overeenkomst tussen de Bondsrepubliek Duftsland en het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen alsmede van versdleidene andere belastlogen en tot het regelen van andere aangelegenheden op belastinggebied, hebben de ondergetekende gevolmadltigden de volgende overeenstemmende verklaring afgelegd, die een integrerend deel van de Overeenkomst uitm.aakt: Ad artikel 1 1. Onder voorbehoud van de bepalingen van het Aan- Zu Artikel 1 1. Das Abkommen erstreckt sidl, vorbehaltlidl der Bestimmungen des Zusatzprotokolls, nidlt auf einmalige Steuern vom Vermögen oder Vermögenszuwachs. 2. Die obersten Finanzbehörden der Vertragstaaten werden sidl ins Einvernehmen setzen, wenn Zweifel entstehen sollten, auf welche künftigen Steuern das Abkommen anzuwenden ist, damit das Abkommen dahin ausgelegt oder geändert werden kann, wie es erforderlich erachtet wird. vullend Protocol, strekt de Overeenkomst zidl niet uit tot belastingen voor eenmaal van het vermogen of de vennogensaanwas. 2. De boogste belastingautoriteiten van de Staten zullen overleg plegen, indien twijfel mocht ontstaan, op welke toekomstige belastingen de Overeenkomst van toepassing zal zijn, opdat ·aan de Oyereenkomst die uitlegging kan worden gegeven of in deze Overeenkomst die wijzigingen kunnen worden aangebracht, als noodzakelijk wordt geacht. Ad artikel 2 3. Een gemeenschappelijk spoorwegstation of aßosstation in een van de Staten, dat krachtens een overeenkomst tussen de beide Staten opgericht is, wordt niet als een vaste inrichting van een spoorwegonderneming van de andere Staat beschouwd Ad artikel 4 4. Artikel 4 is ook van toepassing op rechten, die aan de bepalingen van het burgerlijk recht van de Staten betreffende onroerende zaken zijn onderworpen. 5. lnkomsten uit de vervreemding van een landbouwbedrijf en een bosbedrijf en inkomsten uit speculatie, die bij de vervreemding van onroerende zaken worden verkregen, zijn eveneens inkomsten, die bij de vervreemding van onroerende zaken worden verkregen. Renten, die als vergoeding voor de. vervreemding van ~ onroerende vermogensbestanddelen worden betaald. kunnen slechts in die Staat worden belast, waar de ontvanger van de rente zijn woonplaats beeft. Ad artikel 5 6. Bij het bepalen van de uit de werkzaamheden ~an een vaste inrichting behaalde inkomsten volgens artikel5, tweede lid, zal in beginsel worden uitgegaan v~ de balansen van de vaste inrichting. Daarbij moeten alle kosten, welke aan de vaste lnrichting zijn toe te rekenen daaronder begrepen een aandeel in de kosten van de Ieiding en algemene administrätiekosten van de onderneming, in aanmerking worden genomen doch moeten kunstmatige winstversdmivingen buiten beschouwing worden gelaten; in het bijzonder zal geen acht worden geslagen op interesten of royallies welke tussen de vaste inrichtingen van dezelfde onderneming zijn overeengekomen. 1. In bijzondere gevallen kan bij het bepalen van de inkomsten volgens artikel 5, tweede lid, de totale ~...I:..St van de onderneming worden verdeeld. Oe belasti:l.gautoriteiten van de Staten moeten op een ~o vroeg mogelijk tijdstip in onderlinge overeenstemming een regeling treffen, indien dit voor de toerekening van de inkomsten in dat bijzondere geval noodzakelijk is. Zu Artikel 2 3. Ein Gemeinschafts- oder Betriebswechselbahnhof in einem der Vertragstaaten, der auf Grund einer Vereinbarung zwischen den beiden Vertragstaaten errichtet worden ist, wird nicht als Betriebstätte eines Eisenbahnunternehmens des anderen Vertragstaates behandelt Zu Artikel 4 4. Artikel 4 gilt auch für Rechte, die den Vorschriften des bürgerlichen Rechts der Vertragstaaten über Grundstücke unterliegen. · 5. Einkünfte, die bei der Veräußerung von unbeweglichem Vermögen erzielt werden,· sind auch Einkünfte aus der Veräußerung eines land- und forstwirtschaftliehen Betriebes und Spekulationsgewinne, die bei. der Veräußerung von unbeweglidlem Vermögen anfallen. Renten, die als Gegenleistung für die Veräußerung von unbewegl!dle~ Ve...~:";~egenständen gezahlt werden, können nur in dem Vertragstaate besteuert werden, in dem der Rentenempfänger seinen Wohnsitz hat. Zu Artikel 5. 6. Bei der Ermittlung der aus der Tätigkeit einer Betriebstätte erzielten Einkünfte nach Artikel 5 Abs. 2 ist grundsätzlidl vom Bilanzergebnis der Betriebstätte auszugehen. Dabei sollen alle der Betriebstätte zuredlenbaren Ausgaben einschließlich eines Anteils an den Geschäftsführungs- und allgemeinen Verwaltungskosten des Unternehmens berücksichtigt, jedoch künstliche Gewinnverlagerungen ausgesdllossen werden; insbesondere ist die Vereinbarung von Zinsen oder Lizenzgebühren zwischen den Betriebstätten desselben Unternehmens unbeachtlich. 7. In besonders gelagerten Fällen kann bei der Ermitt-. lung der Einkünfte nach Artikel 5 Abs. 2 der Gesamtgewinn des Unternehmens aufgeteilt werden. Die Finanzbehörden der Vertragstaaten sollen sich zu einem möglichst frühen Zeitpunkt gegenseitig verständigen, wenn dies für die Zuweisung der Einkünfte im einzelnen Fall erforderlich ist. Nr. 30- Tag der Ausgabe: Bonn, den 23. Juni 1960 1795 8. Artikel 5 Abs. 1 ist entsprechend auf die Gewerbe8. Artikel 5, eerste Iid, vindt o\"ereenkomstige toesteuer anzuwenden, die nach einer anderen Bemessungs- passing op de ondernemingsbelasting, die naar een angrundlage als den Einkünften erhoben wird. ~ dere grondslag dan de inkomsten wordt geheven. Zu den Artikeln 5, 7 und 13· 9. Wie ein Unternehmer wird ein stiller Gesellschafter behandelt, wenn mit seiner Beteiligung eine Beteiligung am Vermögen des Unternehmens verbunden ist. Ist dies nicht der Fall, so werden die Einkünfte aus· der Beteiligung als stiller Gesellschafter als Dividenden (Artikel 13} behandelt. · 10. Der Besitz von Aktien, Kuxen, Anteilscheinen und ähnlichen Wertpapieren, von Anteilen an Genossenschaften und Gesellschaften mit beschränkter Haftung sowie von Anteilscheinen einer Kapitalanlagegesellschaft macht den Besitzer nicht zum Unternehmer oder Mitunternehmer. Einkünfte aus diesen Wertpapieren und Anteilen werden als Dividenden (Artikel 13) behandelt. Ad artikel 5, 7 en 13 9. Een stille vennoot wordt als een ondernemer beschouwd indien met zijn deelneming een deelneming in het vermogen van de onderneming gepaard gaat. Indien dit niet het geval is, worden de inkomsten uit de dee!neming als stille. vennoot als dividenden (artikel 13) besdlouwd. 10. Het bezit van aandelen, .Kuxen·, aandeelbewijzen en soortgelijke effecten, van lidmaatschapsrechten in cooperatieve verenigingen en van aandeelen in vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (Gesellschaften mit beschränkter Haftung) alsook van bewijzen van deelgerechtigdheid in een beleggingsmaatscbappij (Kapitalanlagegesellschaft) maakt de bezitter niet tot ondernemer of medeondernemer. Inkomsten uit deze effecten, aa.ndelen en rechten worden als dividenden (artikel 13) beschouwd. Ad artikel 7 11. Artikel 7 is ook van toepassing, indien het bed.rijf met gecharterde vaartuigen wordt uitgeoefend. Het is eveneens van toepassing ten aanzien van agentscbappen. voor zover de werkzaamheden van het agentschap redltstreeks met het bedrijf of met de aan- en afvoer verband houden. 12. Artikel 7 is ook van toepassing op deelnemingen van zeescheepvaart-, binnenscheepvaart- of luchtvaartondernemingen in een .pool· of in een bedrijfsgemeenschap 11. Artikel 7, eerste Iid, vindt overeenkomstige toepassing op de ondernemingsbelasting. die naar een andere grondslag dan de inkomsten wordt geheven. Zu Artikel 7 11. Artikel 7 gilt auch. wenn der Betrieb mit gecharterten Fahrzeugen durchgefuhrt wird. Er gilt ebenfalls für Agenturen, soweit die Tätigkeit der Agentur unmittelbar mit dem Betrieb oder dem Zubringerdienst zusammenhängt. 12. Artikel 7 gilt auch für Beteiligungen von Unternehmen der Seesdliffahrt, der Binnenschiffahrt oder der Luftfahrt an einem Pool oder an emer Betriebsgemeinschaft 13. Artikel 7 Abs. 1 ist entsprechend auf die Gewerbesteuer anzuwenden, die nach einer anderen Bemessungsgrundlage als den Einkünften erhoben wird. Zu Artikel 10 14. Als Einkünfte aus nichtselbständiger Arbeit gelten: Gehälter, Besoldungen, Löhne, Tantiemen, Gratifikationen oder sonstige Bezüge, geldwerte Vorteile und Entschädigungen der in einem Dienstverhältnis beschäftigten natürlichen Personen 15. Ist der Arbeitgeber eine Personengesellschaft, so gilt als Wohnsitz im Sinne des Artikels 10 Abs. 2 Nr. 2 der Ort der Leitung. 16. Artikel 10 Abs. 1 gilt nicht für Studenten, die gegen Entgelt bei einem Unternehmen in dem anderen Staate nicht mehr als 183 Tage im Lauf eines Kalenderjahres beschäftigt werden, um die notwendige praktische Ausbildung zu erhalten. Ad artikel10 14. Als inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid worden beschouwd: salarissen, bezoldigingen, Ionen, tantiemes, gratificaties of andere uitkeringen, op geld waardeerbare voordelen en schadeloosstellingen van natuurlijke personen. die in een dienstbetrekking werkzaam zijn. 15. Indien de werkgever een vennootschap van personen (Personengesellschaft) is, wordt \"oor de toepassing van artikel 10, tweede Iid, nummer 2, de plaats van de Ieiding als woonplaats beschouwd 16. Artikel 10, eerste Ud, is niet van toepassing op studenten, die tegen vergoeding bij een ondememing in de andere Staat niet meer dan 183 dagen gedurende een kalenderjaar worden te werk gesteld, teneinde de noodzakelijke praktijkopleiding te verkrijgen. Zu Artikel 11 17. Löhne, Gehälter und ähnliche Vergütungen, die die Deutsche Bundespost. die Deutsche Bundesbahn. die Deutsche Bundesbank, die .Nederlandsche Spoorwegen·, der .Staatsbedrijf der P.T.T" und die .Nederlandsche Bank· gewähren, fallen unter Artikel 11 Abs. 1 und nicht unter Artikel 11 Abs. 2. Ad artikel J1 17. Lonen, salarissen en soortgelijke beloningen, die de Duitse .Bundespost·. de Duitse .Bundesbahn·, de Duitse .Bundesbank·, de Nederlandsche Spoorwegen. het Staatsbedrijf der P.T.T. en de Nederlandsche Bank toekennen, vallen onder het eerste Iid van artikel 11 en niet onder het tweede Iid van artikel 11. Zu Artikel 13 18. Solange in der Bundesrepublik Deutschland der Satz der Körperschaftsteuer für ausgeschüttete Gewinne Ad artikel 13 18. Zolang in de Bondsrepubliek Duftsland het tarief van de vennootschapsbelasting voor uitgedeelde winsten 1796 Bundesgesetzblatt, Jahrgang 1960, Teil 11 niedriger ist als der Steuersatz für nichtausgeschüttete . Iager is dan het belastingtarief voor niet-uitgedeelde Gewinne, gilt für Beteiligungen im Sinne des Artikels 13 ~ winsten, geldt voo~ deelnemingen in de zin van arAbs. 4 das Folgende: tikel13, _vierde Ud, het volgende: a) Beträgt der Unterschied 10 v. H. oder mehr, so darf der Steuerabzug in der Bundesrepublik Deutschland 15 v. H. der Dividenden nicht übersteigen; b) beträgt der Unterschied 20 v. H. oder mehr, so darf bei Dividenden, die nach dem 31. Dezember 1958 gezahlt werden, der Steuerabzug in der Bundesrepublik Deutschland 25 v. H. nicht übersteigen. Zu Artikel 15 19. Soweit in Verträgen Entgelte als Lizenzgebühren oder andere Vergütungen vereinbart werden, die sachlich verdeckte Gewinnausschüttungen sind, ist Artikel 13 anzuwenden. Zu Artikel 23 20. Die Verpflichtung der obersten Finanzbehörden, Auskünfte zu erteilen, bezieht sich nidlt auf Tatsadlen, deren Kenntnis die Finanzbehörden von Banken oder diesen gleichgestellten Instituten erlangt haben. a) bedraagt het verschil 10°/o of meer, dan mag de in te houden belasting in de Bondsrepubliek Duitsland 15 1/o van de dividenden niet te boven gaan; b) bedraagt het verschil 20 8io of meer, dan mag bij dividenden, die na 31 decem.ber 1958 worden betaald, de in te houden belasting in de Bondsrepubliek Duitsland 25 °/e niet te boven gaan. Ad artikel 15 19. Voor zover in contracten vergoedingen als· royallies of andere vergoedingen worden overeengekomen. die feitelijk verkapte winstuitdelingen zijn, vindt artikel 13 toepassing. Ad artikel 23 20. De verplichting van de hoogste· belastingautoriteiten om inlichtingen te verstrekken heeft geen betrekking op feiten, waarvan de belastingautoriteiten van banken of daarmede gelijkgestelde instellingen hebben kennis gekregen. GEDAAN te 's-Gravenhage, de 16e juni 1959, in tweevoud, in de Duitse en de Nederlandse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek. GESCHEHEN zu Den Haag am 16. Juni 1959, in zwei Urschriften, jede in deutscher und niederländischer Sprache, wobei jeder Wortlaut gleichermaßen verbindlidl ist. Für die Bundesrepublik Deutschland: Löns Für das Königreich der Niederlande: J. Luns Voor de Bondsrepubliek Duitsland: Löns Voor het Koninkrijk der Nederlanden: J. Luns Nr. 30- Tag der Ausgabe: Bonn, den 23. Juni 1960 1797 Zusatzprotokoll über die Anwendung des Abkommens zwischen der Bundesrepublik Deutschland und dem Königr-eich der Niederlande zur Vermeidung der Doppelbesteuerung auf dem Gebiete der Steuern vom Einkommen und vom Vermögen sowie verschiedener sonstiger Steuern und zur Regelung anderer Fragen auf steuerlichem Gebiete bei den einmaligen Abgaben vom Vermögen Aanvullend Protocol over de toepassing van de Overeenkomst tussen de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting op_het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen alsmede van verscheidene andere belastingen en tot het regelen van andere aangelegenheden op belastinggebied ten aanzien van heffingen voor eenmaal van het vermogen ZUR VERMEIDUNG DER DOPPELBESTEUERUNG auf dem Gebiete der einmaligen Abgaben vom Vermögen (ausschließlich der Erbschaftsteuer}, die in der Zeit vom 1. Januar 1948 bis zum 31. Dezember 1959 in einem der Vertragstaaten eingeführt und entstanden sind oder eingeführt werden und entstehen, haben DIE BUNDESREPUBLIK DEUTSCHLAND und DAS KONIGREICH DER NIEDERLANDE in Ergänzung des Abkommens zwischen der Bundesrepublik DeutsChland und dem Königreich der Niederlande zur Vermeidung der Doppelbesteuerung auf dem Gebiete der Steuern vom Einkommen und vom Vermögen sowie verschiedener sonstiger Steuern und zur Regelung anderer Fragen auf steuerlichem Gebiete die nachstehende Vereinbarung getroffen: 1. Artikel19 des Abkommens findet vorbehaltlich der Nummern 2 und 3 auf einmalige Abgaben vom Vermögen entsprechende Anwendung. TOT HET VERMIJDEN VAN DUBBELE BELASTING op het gebied van de heffingen voor eenmaal van het vermogen (met uitzondering van het Successierecht), die in het tijdvak van 1 januari 1948 tot en met 31 december 1959 in een van de Staten zijn of worden ingevoerd en ontstaan, hebben DE BONDSREPUBLJEK DUfTSLAND en HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN, ter aanvulling van de Overeenkomst hissen de Bonds, republiek Duitsland en het · Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen alsmede van verscheidene andere belastingen en tot het regelen van andere aangelegenheden op belastinggebied, de onderstaande overeenkomst gesloten: 1. Artikel 19 van de Overeenkomst vindt onder voorbehoud van de nummers 2· en 3 overeenkomstige toepassing op helfingen voor eenmaal van het vermogen. 2. Das Besteuerungsrecht der Bundesrepublik Deutsroland bleibt unberührt für die im Königreim der Niederlande belegeneo Vermögenswerte einer Person, die in dem für die Entstehung der Abgabe maßgebenden Zeitpunkt nidlt die niederländische Staatsangehörigkeit besessen hat oder besitzt und ihren Wohnsitz im Sinne des Abkommens in der Bundesrepublik Deutsroland gehabt hat oder hat; das Besteuerungsrecht bleibt aud:l unberührt, wenn eine- natürliche Person die niederländisd:le Staatsangehörigkeit neben der deutsd:len Staatsangehörigkeit besessen hat oder besitzt. 3. Das Besteuerungsred:lt des- Königreichs der Niederlande bleibt unberührt für die in der Bundesrepublik Deutschland belegeneo Vermögenswerte einer Person, die in dem für die Entstehung der Abgabe maßgebenden Zeitpunkt nicht die deutsche Staatsangehörigkeit besessen hat oder besitzt und ihren Wohnsitz im Sinne des Abkommens im Königreich der Niederlande gehabt hat oder hat; ·das Besteuerungsred:lt bleibt aud:l unberührt, wenn eine natürliche Person die deutsd:le Staatsangehörigkeit neben der niederländischen Staatsangehörigkeit besessen hat oder besitzt. 4. Die Vorschriften des Zusatzprotokolls werden auf Abgaben, die im Zeitpunkt des Inkrafttretens dieses Zusatzprotokolls bereits entstanden sind, nur auf Antrag 2. Het recht tot belastingheffing van de Bondsrepubliek Duitsland blijft onaangetast voor de in bet Koninkrijk der Nederlanden gelegen vermogensbestanddelen van een persoon, die op het voor het ontstaan van de heffing beslissende tijdstip niet de Nederlandse nationallteil heeft bezeten of bezit en zijn woonplaats in de zin van de Overeenkomst in de Bondsrepubliek Duitsland heeft gehad of heeft; het redlt tot belastingheffing blijft ook onaangetast, indien een natuurlijk persoon de Nederlandse nationaliteit naast de Duitse nationaliteit heeft bezeten of bezil 3. Het redlt tot belastingheffing van het Koninkrijk der Nederlanden blijft onaangetast voor de in de Bondsrepubliek Duitsland gelegen vermogensbestanddelen van een persoon, die op het voor het ontstaan van de heffing beslissende tijdstip niet de Duitse nationallteil heeft bezeten of bezit en zijn woonplaats in de zin van de Overeenkomst in het Koninkrijk der Nederlanden heeft gehad of heeft; het redlt tot belastingheffing blijft ook onaangetast, indien een natuurlijk persoon de Duitse nationaliteit naast de Nederlandse nationaliteit heeft bezeten of bezit. 4. De bepalingen van het Aanvullend Protocol worden op heffingen, die op het ogenblik van de inwerk.ingtreding van dit Aanvullend Protocol reeds zijn ontstaan.. 1798 Bundesgesetzblatt, Jahrgang 1960, Teil II sledlts op verzoek toegepast. Het verzoek moet binnen een termijn van drie jaren na de inwerkingtreding worden ingediend. Deze termijn kan niet worden verlengd. Dit Aanvullend Protocol is een integrerend bestanddeel van de Overeenkomst. GEDAAN te ·s-Gravenhage, de 16e juni 1959, in tweevoud, in de Duitse en de Nederlandse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek. angewendet. Der Antrag muß innerhalb einer Frist von drei Jahren nadl dem In.krafttreten gestellt werden. Diese Frist kann nidlt verlängert werden. Dieses Zusatzprotokoll ist integrierender Bestandteil des Abkommens. GESCHEHEN zu Den Haag am 16. Juni 1959, in zwei Ursdlriften, jede in deutsdler und niederländisdler Spradle, wobei jeder Wortlaut gleidlermaßen verbindlidl ist. Für die Bundesrepublik Deutsdlland: Löns Für das Königreim der Niederlande: J. Luns Voor de Bondsrepubliek Duitsland: Löns Voor het Koninkrijk der Nederlanden: J. Luns